-
1 céder
céder [seedee]♦voorbeelden:céder à un homme • voor een man bezwijkencéder devant les menaces • voor dreigementen zwichtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afstaan ⇒ afstand doen van, overdoen♦voorbeelden:céder le pas à qn. • iemand voor laten gaancéder le pas à qc. • voorrang aan iets gevencéder le passage • voorrang gevencéder son tour à qn. • iemand voor laten gaanne le céder en rien à qn. • niet voor iemand onderdoenv1) toegeven (aan), zwichten, wijken (voor)2) bezwijken [dijk, touw]3) afstaan, afstand doen (van)4) overdragen, verkopen [juridisch] -
2 céder le passage
-
3 passage
passage [paasaazĵ]〈m.〉1 doorgang ⇒ doortocht, toegang4 overtocht ⇒ passage, oversteek6 galerij ⇒ passage, gang♦voorbeelden:passage clouté • voetgangersoversteekplaats, zebrapassage protégé • voorrangskruisingcéder le passage • voorrang geven, verlenenprendre au passage • onderscheppenpassage à niveau • overwegêtre de passage à • op doorreis, doortocht zijn in2 le passage des cigognes • de trek, trektijd van de ooievaarsoiseau de passage • trekvogelpassages nuageux • overtrekkende wolkenveldenau passage • in het voorbijgaansur le passage de qn. • op iemands weg, routeavoir un passage à vide • er even (met zijn gedachten) niet bij zijnpassage à tabac • mishandeling, afranseling 〈 tijdens politieverhoor〉→ examenm1) doorgang, toegang5) passage [muziek, geschrift]6) galerij, gang -
4 donner la prééminence à qc.
donner la prééminence à qc.Dictionnaire français-néerlandais > donner la prééminence à qc.
-
5 prééminence
prééminence [pree.eemienãs]〈v.〉♦voorbeelden: -
6 privilégier
-
7 céder le pas à qc.
céder le pas à qc.
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский